The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
I. VERWANTSCHAP EN GEBOORTE
Ik vernam dat de grote Yogi, de parel van de Yogis van de school van dit Onveranderlijk Pad van de Anoettara Vajra Yaana, Jetsun Mila-Zhadpa Dorje, een tijdlang verbleef in de spelonk-in-de-vorm-van-een-maag nabij Nyanam (grens van Tibet en Nepal, bedevaartsoord) samen met zijn uitverkoren discipelen en een groot aantal volgelingen.
Een van de uitverkoren discipelen met name Rechoeng-Dorje-Tagpa had volgende droom tijdens zijn meditatie:
Ik wandelde door het westen van het land van Oergyan, een streek bewoond door engelen van beide geslachten. Het land was wonderlijk schoon en verrukkelijk en de huizen en het paleis waren in goud en zilver en edelstenen. In de hoofdstad van dat land zag ik de bewoners gekleed gaan in zijden gewaden, bovendien droegen ze kostbare snoeren van edelstenen, edelmetaal en miniaturen in ivoor. Ik wist echt niet wie ik onder hen het meest moest bewonderen. Zij glimlachten en knikten mij vriendelijk toe alhoewel er niemand was die het woord tot mij richtte.
Gelukkig ontdekte ik tussen hen een bekend gezicht. Een vrouwelijke discipel van Tiphoepa, die ook een van mijn Goeroes was en die ik had gekend in Nepal. Ze was gekleed in het rood en zat de congregatie voor. "Neef," sprak ze tot mij, "ik ben zeer blij dat gij gekomen zijt!" Daarop leidde ze mij een prachtig paleis binnen waar ik luisterrijk werd ontvangen. Daarop vertelde ze mij dat Boeddha Akshobhya (de bevrijde Meditatieboeddha van het oosten) de leer verkondigde in het land van Oergyan. "Als ge hem ziet komen, neef, zal ik bij hem gaan en zijn toestemming vragen." Daar ging ik maar al te graag op in.
Wij kwamen beiden in het centrum van de stad. Daar zag ik een reusachtige gouden troon, bezet met edelstenen en daarop Boeddha Akshobhya. Het beeld dat ik mij in mijn meditatie van hem had gevormd, haalde het op verre na niet van de schoonheid en majesteit die van deze Boeddha uitging. Hij sprak tot een enorme menigte, het leek wel een oceaan. De vreugde en de gelukzaligheid grepen mij, toen ik dat zag, zodanig aan dat ik bijna het bewustzijn verloor. "Blijf hier, neef, ik ga onderwijl de toestemming van Boeddha vragen", zei de vrouw. Enkele ogenblikken later was ze terug en bracht mij bij de Gewijde aan wie ik mijn diepe eerbied betuigde en die mij zegende. Ik nam plaats om naar de toespraak te luisteren en ving nog een blik op van de Heilige die voor mij bestemd was. Een blik vol oneindige liefde.
De voordracht ging over de afstamming, geboorte en daden van verschillende van de vroegere Boeddhas en Bodhisattvas. Nadien vertelde hij de geschiedenis van Tilopa, Naropa en Marpa met heel wat meer details dan ik had gehoord bij Jetsun. Tot besluit, sprak hij, zal ik u de geschiedenis vertellen van Jetsun Milarepa, die de vorige verhalen in de schaduw stelt. Kom allen dichterbij en luister.
Ik dacht nu bij mezelf, Milarepa leeft in Tibet en het schijnt me toe dat van mij wordt verwacht dat ik Milarepa zelf verzoek zijn levensverhaal te vertellen. Vol blijdschap schudde de vrouw mij de hand. "Hebt ge het begrepen, neef?" vroeg ze.
Ik werd wakker en zag dat het morgen werd. Ik haastte mij naar Jetsun, mijn Goeroe, en vroeg hem zijn levensverhaal te vertellen.
Het noorden van het land van Oeroe werd bewoond door een grote stam van nomaden. Zij hadden runderen en schapen. Een van deze nomaden, van de clan van de Arend, had zich aan de religie gewijd en werd lama van de sekte Ningmapa waartoe ook zijn vader had behoord. De vader was een Josay (van adellijke afkomst). De jonge man kwam van Oeroe en was met enkele anderen op pelgrimstocht. Hij beschikte over meer dan normale vermogens en was handig in het aanroepen van beschermgoden en in de magie. Het waren de magische krachten van genezer en duivelbezweerder, die in Choengwachie in de provincie Tsang zeer op prijs werden gesteld, zodat hij dra een grote bekendheid verwierf.
Hij bleef er verschillende jaren en leefde er onder de naam van Khyoengpo-Josay. (edele zoon van de clan van de Arend) en het lukte hem de zieken te genezen en duivels uit te drijven. Een van de families daar nochtans geloofde niet in zijn macht. Nu gebeurde het dat juist die familie werd gekweld door een vreselijke duivel. De geplaagde familie riep er de ene lama na de andere bij, de kwelgeest wendde slechts een vlucht voor, maar teisterde daarop de familie nog meer. Enkele verwanten van de familie gaven hen de raad Khyoenpo-Josay erbij te halen. Er is immers het spreekwoord "gebruik zelfs hondenvet als ge daarmee kunt genezen". Zo werd Josay aangezocht. Hij naderde de duivel en schreeuwde drie keer: "Ik, Khyoenpo-Josay, kom het vlees eten en het bloed drinken van alle duivels!" Onderwijl snelde hij vooruit. De arme duivel schrok ontzettend en nog voor Khyoenpo-Josay bij hem was, schreeuwde hij: "Apa! Ama! Mila! Mila!" (Apa: vader, ama: moeder, mila: o mens). "Mila, ik zal nooit meer komen waar gij zijt, spaar mijn leven." Josay liet de duivel zweren dat hij nooit meer iemand lastig zou vallen en liet hem gaan. De duivel ging inwonen bij een familie, die hem met eerbied behandelde en vertelde daar dat Khyoenpo-Josay hem zodanig de daver op het lijf had gejaagd dat hij er bijna door was gestorven en dat hij hem ook een eed had opgedrongen. Van dan af noemde men Josay Mila en ook zijn afstammelingen gaf men Mila als toenaam.
Khyoenpo-Josay trouwde en kreeg een zoon. Deze nu kreeg zelf twee zonen. De oudste werd Mila-Dotoen-Sengé genoemd (Mila, de leeuw die de Soetras onderwijst) en zijn oudste zoon kreeg de naam van Mila-Dorje-Sengé (Mila, de onveranderlijke leeuw). Van dan af werd er in die familie slechts één mannelijke erfgenaam per generatie geboren.
Mila-Dorje-Sengé was een handig en hartstochtelijk speler en geregeld won hij belangrijke weddenschappen. Nu was er in diezelfde streek nog een knap speler. Hij daagde Mila-Dorje-Sengé uit met enkele onbelangrijke weddenschappen. Onderwijl hield hij Mila-Dorje-Sengé scherp in het oog en kreeg een klare kijk op diens manier van spelen. De man had bovendien nog het geluk alle weddenschappen van Mila-Dorje-Sengé te winnen. Dat was meer dan deze laatste kon verdragen en Mila vroeg en kreeg een revanche voor de volgende dag. En weer speelden ze. De inzet werd steeds maar groter. De sluwe uitdager liet Mila-Dorje-Sengé een paar keer winnen. Dan stelde hij voor te spelen voor alles wat zij bezaten. Mila verloor. Samen met zijn vader Mila-Dotoen-Sengé reisde hij naar de provincie Goengtnang (op de grens van Tibet en Nepal) en vestigde zich te Kyanga-Tsa.
De vader Dotoen-Sengé bracht zijn dagen door met het lezen van de Schriften, bezweringsceremonieën om hagelbuien af te wenden (in Tibet kan door de hagel de hele oogst worden vernield), het maken van drankjes om de kinderen te beschermen en dergelijke dingen meer. Als lama kreeg hij een zekere bekendheid. Zijn zoon, Dorje-Sengé, werd handelaar en trok in de winter met wol naar het zuiden. En ook tussen Mang-Yul en Goengtnang reisde hij over en weer. Financieel ging het beiden wel voor de wind. Bovendien werd Dorje-Sengé verliefd op een lokale schoonheid.
De grote liefde resulteerde in de geboorte van een zoon, die de naam kreeg van Mila-Sherab-Gyaltsen (Mila, trofee van de wijsheid). De geboorte viel samen met het overlijden van de grootvader van Dorje, die met veel praal werd begraven.
Mila-Dorje-Sengé werd door zijn handel hoe langer hoe rijker. Voor een hoeveelheid goud en koopwaar uit het noorden en het zuiden, kocht hij een driehoekig stuk vruchtbare grond in de omgeving van Kyanga-Tsa van een man die Worma heette en noemde het Worma Tosoom (driehoek van Worma). Een oud gebouw naast het stuk grond gelegen, kocht hij eveneens en bouwde er een groot huis op.
Toen hij twintig was, huwde Mila-Sherab-Gyaltsen een jong meisje uit een voorname familie uit Tsa, verwant aan het koningshuis van Nyang. Haar naam was Karmo-Kyen (witte bloemenkrans). Het was een knappe, jonge vrouw, levendig en energiek, vlot in de omgang met vriend en vijand. Nu liet Mila-Dorje-Sengé een nieuw gebouw optrekken, met drie verdiepingen en bijgebouwen. Het geheel rustte op vier kolommen en acht pilaren. Het was een van de mooiste huizen van Kyanga-Tsa en bekend als de vier kolommen en de acht pilaren.
Ondertussen hadden oude kennissen van Mila-Dorje-Sengé uit Choengwachie horen vertellen hoe rijk hun vriend was geworden. En een verre verwant Yoengdoeng-Gyaltsen (Svastikastandaard van de Overwinning) kwam met zijn gezin en zijn zuster Kyoeng-tsa-Palden (getuige van de adellijkheid van de afstammelingen van de Arend) naar Kyanga-Tsa. Dorje hielp hen op alle mogelijke manieren en weldra waren ook zij rijk.
Onderwijl was Witte Bloemenkrans van Nyang zwanger geworden en zou bevallen. Het ogenblik was slecht gekozen. Mila-Sherab-Gyaltsen was op reis ten noorden van de Taksibergen. Er was vrij veel vertraging in het afleveren van de koopwaar uit het zuiden.
Het was het jaar van de zeedraak (1052) in de eerste herfstmaand (augustus) de vijfentwintigste dag en onder een gunstige ster dat ik werd geboren. De boodschapper vertrok onmiddellijk met een brief naar mijn vader waarin was vermeld: "De vrucht van de herfst is gekomen en wij hebben een zoon. Spoed u naar huis om het kind een naam te geven en te dopen." De boodschapper met de brief vertelde eerst het nieuws wat mijn gelukkige vader deed zeggen: "Prachtig, mijn zoon heeft al een naam. Mijn familie heeft altijd maar één mannelijke opvolger en ik ben in de wolken nu ik hoor dat het kind een jongen is. Noem hem Thö-pa-Ga (waar men met genoegen naar luistert). Zodra mijn zaken het mij enigszins toelaten, kom ik naar huis." Groter geworden, kreeg ik een zeer mooie stem, zodat iedereen die me hoorde spreken verbaasd opmerkte dat mijn naam wonderwel goed is gekozen.
Vier jaar na mij werd mijn zuster Gön-Ma-Kyit (Vermogende Beschermster) geboren. Maar wij noemden haar Peta en sommigen maakten dan van beide Peta Gönkyit. Ik herinner me nog dat wij beiden ons haar in vlechten droegen, versierd met goud en turkooizen. Wij waren zeer invloedrijk door onze huwelijksbanden met de hoogste families van de streek. Het gewone volk mochten wij in feite beschouwen als onze knechten en dienaars en zijzelf spraken over ons als van rijke en actieve kolonisten.
Toen stierf mijn vader Mila-Sherab-Gyaltsen.